De eeuw van mijn OKK

Music was my first love, and it will be my last

Music of the future and music of the past

To live without my music would be impossible to do

In this world of troubles, my music pulls me through

— John Miles

Het Begin

Toen het legendarische “viegeschip” op de dijk liep in de stormachtige nacht van 26 november 1887, was het dijkwerkerszoontje Arjaan Huibregtse er als de kippen bij. “Queen of the Isles” was de lyrische naam van het door de bemanning verlaten schip, dat hier snel werd ontdaan van zijn vracht vijgen en amandelen. Arjaan was het niet kwalijk te nemen dat hij deze naam niet correct uitsprak; in Westkapelle kreeg je al snel een bijnaam, en zodoende ging Arjaan sindsdien door het leven als “Ku-êên.”

Of de vijgebootsong nog in zijn hoofd zat, vertellen de kronieken niet, maar precies 21 jaar later liep Ku-êên weer voorop toen deze keer geen schip, maar de muziek op de dijk aanlandde. Hij werd de eerste vaandeldrager van het fanfarekorps OKK. In die dagen was het nog niet zo vanzelfsprekend dat een dijkwerker lid werd van de muziek; in die kringen had je veel andere zorgen en kon je je dergelijke frivoliteiten niet veroorloven. De meesten van de mannen die op 26 november 1908 de oprichting van OKK uitriepen, behoorden tot de gegoede burgerij. Bekenden onder hen waren Marinus Dieleman, onderwijzer, Lou Minderhoud, de goudsmid, L.M. Verheul, opzichter kustverlichting, en Jakob Roelse, toen nog molenaarsknecht, maar vol ambitie en later zelfstandig molenaar op “De Noorman.”

De naam voor de vereniging hadden ze snel bedacht: Oefening Kweekt Kunst, niet echt origineel en naar de geest van die tijd een beetje moraliserend. Het was wel dezelfde naam als die van de kort daarvoor ter ziele gegane zangvereniging, en het is geen toeval dat veel van de eerste muzikanten daarvóór al actief waren in die zangvereniging OKK.

De eerste muzikale schreden (1908-1920)

Eindelijk was het er dan van gekomen, een fanfare in Westkapelle. Dat was ook hoog tijd, want overal elders hadden veel muziekkorpsen in de jaren daarvoor al het licht gezien, ook op Walcheren. Aan gebrek aan enthousiasme lag het niet, en toen ze eenmaal begonnen waren, ging het snel. Al na enkele maanden repeteren in de openbare school onder leiding van de tot dirigent benoemde kerkorganist Hendrik de Vos, kon OKK zich aan de plaatselijke bevolking presenteren. De muzikale rondgang startte bij de hofstede achter de toren, en de verraste Westkapellaars hoorden de Recrutenmars steeds dichterbij komen. De wijs van deze beginnersmars zou de toehoorders nog lang heugen, want iets anders had OKK nog niet te bieden. Ons korps had dus al een paar keer “da capo” moeten maken voordat de dorpsbebouwing goed en wel was bereikt. En het hield maar niet op. Niet iedereen op het dorp was even toegankelijk voor de nieuwe culturele ontwikkelingen. Een andere dag nog stamelde een onthutste vrouw: “‘k zag Lou van Kee van Janse deur straete komme mee een fluitje en ik vloog van schaemte nih de geite.”

Maar de tonen waren gezet. OKK werd al ras een echte fanfare van een redelijk muzikaal niveau en met een uitgebreid repertoire. En daar hoorde nog meer bij. Als je De Dijk mag geloven, dansen muzikanten niet maar hangen ze liever aan de bar. Ook toen al. De drankvrije school kon nog net aan volstaan voor de repetities, maar voor de uitvoeringen verhuisde OKK omstreeks 1910 liever naar “Het Kasteel van Batavia.” De dirigent had daar minder mee op. Als kerkorganist kon hij zich bezwaarlijk bekeren tot “Wein, Weib und Gesang,” en OKK moest op zoek naar een nieuwe directeur. Die werd gevonden in M.A. Romijn, onderwijzer te Domburg en ook directeur van het al langer bestaande Apollo.

Met hem ging OKK deelnemen aan muzikale manifestaties buiten het dorp. Een foto uit 1912 toont OKK voor het station te Vlissingen op weg naar een festival in Goes. Zo’n 25 mannen, de meesten in chique burgerpakken, weinigen met boezeroen en pilo buis, waren al voorzien van een nieuwe uniformpet.

De grote oorlog van 1914-1918 ging, ook al waren we neutraal, zeker niet ongemerkt aan Westkapelle en OKK voorbij. De mobilisatie bracht veel militairen in het dorp, en ook waren er oorlogsvluchtelingen uit België. Op de dijk kon je soms het kanonnengedaver van het West-Vlaamse slagveld horen. Een op de dijk ontplofte zeemijn kostte 9 personen het leven. In zulke omstandigheden stond het sociale leven en ook de muziek op een laag pitje. Toch zouden die jaren bepalend zijn voor OKK. Onder de in Westkapelle ingekwartierde militairen was ook een begaafd musicus, die ze in 1915 wisten te strikken als dirigent van het orkest. Piet de Rooij was zijn naam en hij zou ruim 40 jaar zijn zware stempel gaan drukken op de muzikale verrichtingen en het imago van OKK.

Ups en downs in de jaren 20 en 30

Na de nogal deprimerende eerste decennia van de 20e eeuw werd de wereld overspoeld door een golf van optimisme, technologische vooruitgang en culturele ontwikkelingen. OKK dreef daarop mee; het had zijn plaats in de Westkappelse gemeenschap verworven en speelde met zijn concerten, rondgangen, uitvoeringen en muzikale vorming een toonaangevende partij in het sociaal-culturele leven. Het was een trotse fanfare die Westkapelle in en buiten de provincie vertegenwoordigde. Naar de Franse oorsprong van het fanfarekorps had ook het repertoire overwegend Franse tintjes. De programma’s van de jaarlijkse uitvoeringen, bij toerbeurt gehouden in “Het Kasteel van Batavia” en “Het Koffiehuis,” vermeldden titels als Les Saltimbanques (Strauwen), Une Soirée d’Automne aux Ardennes (Govaert), Ouverture Antigone (Rousseau), La Perle du Lac (Delbeque) en Les Dragons de Vilarts (Maillart). Daarnaast waren er de eerste arrangementen en marsen van Piet de Rooij zelf: Majoor Goldymarsch, Souvenir de Westkapelle, Jubeltonen en later The Flushing Pier.

Het was ook al duidelijk dat OKK niet alleen muzikale talenten in zijn gelederen had, maar ook gedreven en bedreven acteurs. Altijd werd de muziek gecombineerd met toneelstukken of sketches, en dat zou lange tijd een succesformule blijven. Aan het positivisme kwam een eind door de economische crisis, ingeluid in 1929. Deze ging vanzelfsprekend ook niet zonder zorgen aan OKK voorbij. De grootste problemen van die tijd waren de financiële nood van de vereniging en het dalende aantal leden. In 1929 had OKK nog ruim ƒ 200 in kas; in 1933 was dat nog slechts ƒ 60,59. Telkens verzuchten de voorzitter (toen “meester” P. de Vos) en de penningmeester (nog steeds Jakob Roelse) dat ze al het mogelijke deden om de inkomsten te verhogen, bijvoorbeeld door het organiseren van een bazaravond. Dankzij een bazar en bijdragen van de burgemeester en de dokter was er in 1933/1934 inderdaad een kleine financiële opleving. De penningmeester kon onder applaus een kasstand van ƒ 767 melden. Maar daarna ging het weer gestaag bergafwaarts en niet alleen financieel. Ondanks een zekere zelfgenoegzaamheid bij het bestuur ging het niet echt goed met OKK: geld voor instrumenten was er niet, deelname aan concoursen werd afgezien vanwege de geringe bezetting en de hoge reiskosten, en zelfs concerten werden te duur. Kennelijk was het dameskoor beter bij kas, want dat was bereid de kosten van de coulissen geheel voor eigen rekening te nemen in plaats van deze met OKK te delen. Tot overmaat van ramp ging de gemeente moeilijk doen over repetities in de school omdat de kosten van de verlichting te hoog werden. In 1936 was het zo krap geworden dat om te bezuinigen repetities werden geschrapt en zelfs de generale repetitie voor de uitvoering niet kon doorgaan vanwege “het hoge cijfer directeur.” Ook de donateurs lieten het afweten, “mogelijk wel door de minder gunstige tijdsomstandigheden,” zoals de secretaris meldde. Gelukkig waren er vier lichtpuntjes: de gemeente zorgde in 1935 voor vier carbidlampen, want niet alleen bij repetities maar vooral bij de rondgangen was de verlichting steeds een onderwerp van grote zorg en geweeklaag. In dit opzicht is er na 100 jaar weinig nieuws onder de zon. De ambitie van de directeur was groter dan die van de muzikanten, wat leidde tot klachten over de zwaarte van de nummers en zelfs afzeggingen van leden. Veel kommer en kwel en gemopper en gezeur over van alles en nog wat. Zo deugde de verlichting niet, de grote trom was te zwaar, en er woedde een zware discussie over “de houding van de leerling A. Huibregtse, die de laatste weken zo weinig animo toont.” Hij werd gesommeerd om op de repetities aanwezig te zijn, “daar hij anders het instrument dat hij onder zijn beheer heeft, zal moeten inleveren.” Ook anderen moesten overigens steeds worden aangespoord naar de repetities te komen, zeker als de tweede dirigent, Jan Brasser, de leiding had.

Toch waren er in de laatste jaren voor de oorlog, ondanks de financiële nood, veel muzikale activiteiten en werd OKK steeds belangrijker als er in de dorpsgemeenschap iets te vieren viel, zoals “het huwelijksfeest van het vorstenhuis” in 1937.

Storm op Til

Financiële nood, de bezetting van het korps en de kwaliteit van de instrumenten, dat zijn de zaken die OKK in de laatste jaren voor de oorlog in beroering brengen. Het lijkt erop dat de politieke en maatschappelijke spanningen en het naderende onheil voor OKK niet bestaan. In het repertoire en de huishoudelijke zaken zien we eerder een soort van optimisme. Op het programma staan nummers als de Lenteouverture (Cerfontaine), een Fantasie humoristique (Klein) en Flying Dutchmen still going strong (Houet), en opgevoerd worden “komische duetten voor twee heren” als De Boemeltweeling en Het mislukte consult.

In 1939 was de contributie verhoogd tot een dubbeltje per week. Op 21 maart 1940 besluiten we om al in september een bazar te houden omdat vanaf oktober 1940 de Maatschappij De Schelde de school voor een deel in beslag zou nemen. Gelukkig konden we ook weer eens deelnemen aan het pinksterconcours, dat in Middelburg zou plaatsvinden, dichtbij huis en dus met weinig reiskosten. De vrijdag voor Pinksteren, op 10 mei, zou het oorlogsgeweld ook over Zeeland losbarsten; de vrijdag na Pinksteren werd voor Middelburg “vreselijke vrijdag.”

In de eerste oorlogsjaren gaan de verenigingsactiviteiten “gewoon” verder, al zijn er geen uitvoeringen meer wegens “zware omstandigheden.” In 1942 worden nog drie mensen als lid toegelaten en kan OKK nieuwe instrumenten aanschaffen. Maar na een vergadering op 14 april 1943 wordt het stil. Onder de dodelijke slachtoffers van de bombardementen van oktober 1944 was één OKK-muzikant, en ook gingen de meeste instrumenten en de gehele muziekbibliotheek verloren.

Wederopbouw en Bloei in de Jaren 50 en 60

Toen de dijk dicht was, begonnen enkele bestuursleden al snel weer te denken aan de muziek. Maar niet iedereen kon in de ontreddering van die tijd al direct het nodige enthousiasme opbrengen. Een bestuursvergadering in augustus 1946 eindigde nog in mineur, met weinig hoop op voortzetting van de vereniging. Toch was er iets in beweging gebracht. Voor zover ze het nog niet wisten, werden de oude leden via de dorpsomroeper uitgenodigd zich te melden. Er kwam hulp van buiten, van de bond en andere verenigingen. De grote animator was Jons Viruly, een oud-dorpsgenoot en verbonden aan het weekblad De Groene Amsterdammer. Een actie via dit blad leverde genoeg geld op voor zo’n 30 nieuwe instrumenten. Vanaf 1947 begon OKK weer langzaam op toeren en op toon te komen en was van mineur naar majeur gemoduleerd.

In de jaren vijftig bloeide en bruist het verenigingsleven in Westkapelle. Ook met OKK ging het crescendo onder leiding van Piet Minderhoud als voorzitter. Onder auspiciën van de Stichting “Westkapelle Herrijst” werkten alle verenigingen samen aan de bouw van een nieuw verenigingsgebouw en een muziektent. Architect was het OKK-bestuurslid Willem Roelse, die veel kunstzinnige details zelf voor zijn rekening nam.

Regelmatig nam OKK weer deel aan concoursen. Onder bezielende leiding van Piet de Rooij ging het muzikale peil omhoog. In 1952 behaalde OKK een eerste prijs met de beker. In 1953 mocht OKK zelf het concours organiseren in de nieuwe muziektent op de Markt. De verwachtingen over de eigen muzikale prestaties waren hoog gespannen, maar het resultaat viel wat tegen. De dirigent had met zijn nummerkeuze (Ouverture Rembrandt) zijn orkest overschat en ook zichzelf, zo oordeelde de jury. Toch waren de toppen nog lang niet bereikt. OKK wist jong en oud aan zich te binden, en in 1956 presenteerde een jeugdorkest van meer dan 30 leerlingen zich. Niet minder belangrijk was dat voor het eerst ook meisjes meededen met blazen en slaan, want we hadden nu niet alleen blazers maar ook “tamboers,” zoals slagwerkers toen nog heetten.

Op het repertoire van de jaren vijftig stonden karakterstukken als Roodkapje in het Bos (Wiest) en In een Chinese Tempeltuin (Kétèlby). Operettemuziek en Wiener walsen waren populair, en ook OKK was daar dol op: Die Czárdasfürstin (Kalman), Wiener Praterleben (Translateur), Hochzeit der Winde (Hall), Münchner Kindl (Komzàk), Wiener Mädel (Ziehrer), Der Vogelhändler (Zeller), Die Lustige Witwe (Léhar). Zoals Alfred Hitchcock zichzelf altijd even liet zien in zijn films, zo deed Piet de Rooij dat via OKK. Geen uitvoering of concert zonder een schakel uit zijn marsenketen: Gezagvoerder Viruly, Nieuw Walcheren, Westkapelle-mars, De Casembroot-mars, De Campveersche toren, Zeeland Presenteert, Met Vrij en Blij op stap en voor het eerst ook zijn Westkapelle-potpourri van “Ouwerwesse.”

OKK overtrof zichzelf met de jubileumuitvoering van 1958, waarin het met eigen mensen, decors en kostuums de operette De Boemelbaron van Walter Kollo voor het voetlicht bracht. OKK was een grote fanfare geworden met aanzien in de gehele provincie, regelmatig eerste prijzen op concoursen en in 1960 zelfs promotie naar de ere-afdeling.

Daarnaast was er de Boerenkapel met Jan Cijsouw als dirigent, die in Westkappelse klederdracht overal festiviteiten opluisterde met feestelijke liedjes en Egerländer walsjes. Een groot succes waren de optredens voor de badgasten in het toen nog chique Hotel Brittannia in Vlissingen. Onze markante bandleider kreeg Brittannia plat door de nummers op zijn geheel eigen wijze aan te kondigen: “Dames en heren, de boerenkapel gaat nu een walsje voor u spelen; het heet ‘Nie vergeten’ en dat betekent ‘Vergis je niet!’” Financiële zorgen kende OKK nauwelijks meer, nadat in 1961 begonnen werd met het inzamelen van oud papier. Daardoor werd het eindelijk mogelijk om de muzikanten in uniform te steken in plaats van alleen maar in een pet. Totale uniformkosten in 1961: ƒ 8.648,35. Bij de uniformen behoorde ook een nieuw vaandel, maar zo’n militair aandoend attribuut raakte al snel uit de gratie.

Onder de muzikanten waren zoveel tamboers dat er geleidelijk aan gesproken kon worden van een aparte drumband. Nadat in 1964 M.C. Vuijk, marineman uit Vlissingen, als instructeur was aangetrokken, kreeg de drumband vaste vormen met een heuse tambour-maître en succesvolle deelname aan marsconcoursen.

Zo halverwege de jaren zestig keerde het tij. In 1966 stapte Piet de Rooij na meer dan 40 jaar van het dirigentenbankje. Vervanging ging moeizaam en de wisselende dirigenten daarna (W.H.G. Timmermans, J. Boon) konden de malaise niet keren. We boekten matige concoursresultaten en kampte met een ontoereikende bezetting. Ingrijpender was dat overal de wereld en de mentaliteit danig begonnen te veranderen. In Westkapelle, wat later dan in San Francisco, maar toch onafwendbaar en duidelijk. Jongeren hadden andere interesses dan het fanfarekorps, en het ledenaantal en de publieke belangstelling liepen drastisch terug. Men wijt het vooral aan de televisie, maar de blaasmuziek verliest toch vooral de aansluiting op muzikaal gebied. OKK leek de maatschappelijke en muzikale omwentelingen nauwelijks te beseffen, al oppert een jonge saxofonist nog wel om “swingmarsen” op het programma te zetten. Maar het enige weerwerk dat we bieden, zit in nummers als Vous Permittez Monsieur (Adamo), Teenager Fantasie (Everaarts) en Puppet on a String (Martin/Coulter). Tegen de Beatles en de Stones is dat een ongelijke strijd, laat staan tegen Bob Dylan en Jimi Hendrix.

Nieuwe Wegen na 1970

Amateurmuziek was altijd fanfare of harmonie. Een uit Engeland overgewaaid fenomeen, de brassband, ging deze vanzelfsprekendheid doorbreken. Op instigatie van de in 1971 aangetreden dirigent Piet Wisse veranderde ook OKK zich van een fanfare in een brassband. Deze ingrijpende ommezwaai voltrekte zich bijna geruisloos en zonder dat daar een discussie in de ledenvergadering aan werd gewijd. De voordelen waren duidelijk: een andere, meer bij de tijd passende sound en belangrijker nog, we konden in een tijd van ledenschaarste volstaan met een kleinere bezetting zonder saxofoons.

De gelegenheid werd aangegrepen om een geheel nieuw instrumentarium aan te schaffen, natuurlijk ook geënt op de brassbandbezetting. Geen saxen en bugels meer, maar cornetten, schuif- in plaats van ventieltrombones, en de tuba’s heten nu euphoniums. Niet meer van het vertrouwde merk Schenkelaars, maar nu natuurlijk het Engelse Besson. Tegelijkertijd vond er een drastische verandering van het repertoire plaats, want onze voor een fanfarebezetting geschreven muziek was nu niet meer goed speelbaar. Op het programma overheersend nu de muziek van de overzijde van de Noordzee: The Young in Heart (Ball), The Pirates of Penzance (Sullivan), Suite Three Days (Rimmer), Fantasy on British Seasongs (Langford) en ook, in de stijl van de Salvation Army-brassbands, de Engelse hymnes zoals Sandom en Nearer my God to Thee.

In 1973 sprak voorzitter Minderhoud de hoopvolle verwachting uit dat we een moeilijke periode te boven kwamen en inderdaad werd met de brassband weer een opgaande lijn ingezet die doorzette tot in de jaren negentig.

Het duidelijke muzikale stempel kwam van Ronny de Rooij, die vanaf 1976 als dirigent de muzikale lijnen uitzet. Onder zijn leiding wisten we een evenwicht te bereiken tussen muzikale prestaties, gezelligheid en saamhorigheid. Het repertoire werd gemoderniseerd en de nadruk lag nu op speciaal voor brassband geschreven eigentijdse muziek van Engelse, Nederlandse en Belgische componisten zoals Philip Sparke, Jan en Jakob de Haan en Jan van der Roost. Ook de populariteit van musical en film is in onze programma’s terug te vinden, evenals voor brassband gearrangeerde popmuziek. De muzikale prestaties waren wisselend, maar we wisten toch de nodige successen te boeken. Door eerste prijzen bij concoursen selecteerden we ons en behaalden we een paar keer het landelijke KNF-kampioenschap in de basisklasse, met optredens in het Amphion-theater in Doetinchem en Musis Sacrum in Arnhem.

Onze muziek sprak vooral in de jaren tachtig en negentig weer veel mensen aan en dat toonde zich door een grote publieke belangstelling voor onze optredens, vooral de uitvoeringen waarvoor één avond niet meer volstond. Een grote publiekstrekker bleef traditioneel de combinatie van muziek met toneel en revue. Ware succesnummers zijn de geheel eigen jubileumproducties “Uit het leven van een tachtigjarige” in 1988 en “OKK goes USA” in 1998.

Vanaf het eind van de jaren negentig kregen we helaas weer te maken met een neergaande trend. Jongeren wisten we weer steeds minder te bereiken, en als we ze al hadden, raakten we ze snel kwijt doordat ze elders gingen studeren of werken. Gelukkig kwam er nu ook een ander muzikaal spoor. De drumband ontwikkelde zich tot een veelzijdig en eigentijds slagwerkensemble, met niet alleen meer trommels maar ook een uitgebreid slagwerkinstrumentarium, waaronder melodische instrumenten zoals xylofoon, klokkenspel en marimba. De drijvende kracht achter de slagwerkgroep is Cora Knuijt, die met haar muzikale talenten en gedrevenheid het niveau opstuwt en het publiek aangenaam weet te verrassen.

OKK Wat Nu?

“Kleiner Mann, was nun?” die vraag zou OKK zich, in navolging van de schrijver Hans Fallada, na 100 jaar kunnen stellen. OKK zag het licht aan het begin van de 20e eeuw, in hetzelfde jaar als de voetbalclub Feijenoord; het jaar waarin ook andere muzikale grootheden zoals Lionel Hampton, Herbert von Karajan, Cor Lemaire en Olivier Messiaen werden geboren. Al met al geen verkeerde generatie.

Westkapelle was in dat geboortejaar nog een geïsoleerd en armoedig dijkwerkersdorp, waarin de tijd scheen te hebben stilgestaan. De eeuw die volgde, de eeuw dus van OKK, werd de bloedigste uit de geschiedenis en bracht de wereld meer en grotere veranderingen dan deze had gezien in de voorafgaande 10 eeuwen samen. Westkapelle en OKK hebben van dat alles hun deel gekregen, in zowel de goede als de kwade dagen.

Opgaan, blinken en verzinken, en dat keer op keer herhaald als de Recrutenmars, daarmee kun je de eeuw van OKK samenvatten. Of dat de volgende 100 jaar weer gaat lukken? We mogen rekenen op nóg een eeuw OKK, maar niet al te vast.

We kunnen er niet omheen dat, nu we aan de vooravond van onze 100e verjaardag staan, een zekere mineurstemming overheerst. Het sociaal-culturele klimaat in Westkapelle lijdt onder de vergrijzing en maatschappelijke ontwikkelingen en ook OKK lijkt een beetje weg te kwijnen. Vlak voor het begin van het jubileumjaar verloren we bovendien drie actieve en betrokken leden: Arjaan Kaland, Jaap Westerbeke en Dingeman Pouwelse, die kort na elkaar overleden.

De karavaan trekt verder, ook die van OKK, optimistisch maar vervuld van melancholie, zoals de stemming in het gedicht “Fanfarecorps” van M. Vasalis:

 

De lucht scheen blinkend door de blaren,

bleek en volmaakt als glas geslepen.

Met vaste manlijke gebaren

werden de horens vastgegrepen,

en luidkeels zonder enig schromen

spoot de muziek tussen de bomen;

heldhaftig, trots. Een onverbloemde

voor elk verstaanbare muziek

die aan het ademloos publiek

ieder gevoel met name noemde.

Een warm en onverwacht verdriet,

eerbied voor de gewoonste dingen,

neiging om hardop mee te zingen,

en dan te huilen om dit lied

ontstond in mijn verwend gemoed.

Ik voelde me bedroefd en goed.

 

— Jan Kaland